De unieke dorpsvorm van Broek, eeuwenlang onveranderd
"Nou ja, en", zult u misschien zeggen, "is dat sa bysûnder?"
In ons dichtbevolkte en intensief gebruikte land is Broek namelijk een van de laatste stukjes Nederland waar die specifieke dorpsvorm van een vaardorp in combinatie met dat open landschap met strokenverkaveling nog zo weinig is aangetast.
Om het bijzondere van het landschap van het Broekster dorpsgebied te leren zien en begrijpen, moeten we de ontstaansgeschiedenis kennen. Daarvoor gaan we terug naar de tijd waarin Broek en omgeving voor het eerst permanent bewoond is geraakt. Voor een goed begrip zullen we dit dorp in samenhang met het omringende gebied moeten bekijken. Hoe gaat dat verhaal?
De ontstaansgeschiedenis en de dorpsvorm van Broek (deel 1)
Broek mag zich een bijzonder dorp noemen.
Het is een dorp dat anno 2008 nog vrijwel ongeschonden de vorm en structuur vertoont die de middeleeuwse ontginners van dit deel van Friesland hebben aangelegd. Broek en haar dorpsgebied kunnen we typeren als een combinatie van een bebouwingslint langs de dorpsvaart, met ter weerszijden daarvan een open polderlandschap met opstrekkende strokenverkaveling.
De streek, die we tegenwoordig kennen als het Friese merengebied, was zo'n duizend jaar geleden nog vrijwel onbewoond. Het was een nat veengebied met hier en daar een klein veenmeertje en een paar veenstroompjes waarlangs het regenwater zich een uitweg zocht naar lager gelegen gebieden in het noorden en uiteindelijk naar zee.
Omdat het dorpsgebied van Broek tegenwoordig een laaggelegen gebied is, kunnen we ons nauwelijks voorstellen dat het vroeger veel hoger lag. Het maaiveld van de huidige laagveengebieden lag vele eeuwen geleden hoger dan nu. Die hoge ligging heeft er toe bijgedragen dat veengebieden in het verleden in gebruik zijn genomen als woongebied en als gebied waar je als boer een bestaan kon vinden. Het maaiveld van dat veengebied lag hoger omdat het dikke veenpakket als een spons vol water zat. Pas toen mensen dit gebied begonnen te ontginnen en er afwateringssloten in groeven, liep het gebied als het ware leeg.
De veengrond werd daardoor droger en een van de gevolgen daarvan is, dat het veen verteert. Resultaat: het maaiveld daalde Dat is een verschijnsel dat ook nu nog optreedt; als het land dieper wordt ontwaterd en er is een veenlaag in de ondergrond aanwezig, dan zakt het landoppervlak voortdurend. Diepontwatering of zoals men tegenwoordig verhullend zegt ‘slootpeilaanpassing’ versnelt dat proces. De kleistreek ten noorden van dit veenmoeras in het middendeel van Friesland was al veel langer bewoond. Daar vinden we de oude terpdorpen. De bewoners van die streek hadden in de periode 800-1000 meerdere redenen om hun heil in dat tot dan toe moeilijk begaanbare natte veenmoeras te zoeken. Op de eerste plaats drong de zee steeds vaker diep landinwaarts langs de rivieren zoals Boorn en Lauwers en waren er overstromingen en werd land weggeslagen. In die tijd is ook de Middelzee ontstaan die Friesland min of meer in twee delen scheidde. Met die Middelzee had men veel land verloren. Bovendien nam in de 10de en 11de eeuw de bevolking in aantal toe. Er moest dus nieuwe grond worden gezocht om iedereen van een plekje en van een bestaan te voorzien. Resultaat is geweest dat men het veengebied aan de zuidrand van de kleistreek is gaan ontginnen en bewoonbaar maken. In het landschap kunnen we nu nog zien hoe men in die tijd de ontginning heeft aangepakt. Dat gebeurde heel systematisch. Elke ontginner of misschien moeten we hen wel kolonist noemen, kreeg een breedte land toegewezen waarop men een huisje kon bouwen.
Tussen ieders strook groef men een sloot, die diende als afwateringssloot en als grens met de buren. Al doende werkte men dieper het veld in om dat begaanbaar en bruikbaar te maken. Dat resulteerde in een verkaveling in lange stroken. Per ontginningsgebied vormen die lange stroken samenhangende blokken, waarbij ons opvalt dat die blokken verschillende richtingen volgen. Als we die blokken en kavelrichtingen op een overzichtskaartje zetten, krijgen we een beeld hoe ze het eertijds hebben aangepakt.
Men heeft het veengebied op twee manieren benaderd. Op de eerste plaats vanuit de dorpen op de klei die aan het veengebied grensden. Vanuit die basis heeft men ontginningsblokken uitgezet het natte achterland in. De tweede benadering was om eerst langs de al genoemde veenriviertjes te gaan wonen en van daaruit het omringende veen in te steken.. Langs de oevers van de riviertjes was de grond stevig genoeg om een houten huisje te bouwen. Min of meer haaks op de stroomrichting werden greppels en ontwateringssloten gegraven. Zo ontwaterde men het veenmoeras en de droge bovenlaag kon vervolgens worden gebruikt voor de landbouw.
Op het overzichtskaartje dat hierbij is afgebeeld, is de beschreven aanpak duidelijk te zien. Uit het dorp Goinga is een breed ontginningsblok zuidoostwaarts te zien, waarin tegenwoordig het Sneekermeer en de Goingarijpster Poelen liggen en het dorp Goingarijp, dat haar naam ontleend aan dat moederdorp. Een ander ontginningsblok begon in de kleistreek tussen Sneek en IJlst. Het is een heel lang blok, ook weer noordwest-zuidoost gericht. De voortzetting van dat blok vinden we bij Langweer en Boornzwaag, een blok dat vervolgens doorloopt tot de rij van Oldeouwer. De meeste ontginningsblokken komen echter voort uit riviertjes. Voorbeelden van zulke riviertjes vinden we in deze streek bij de Oude Ee langs IJlst, verder een stroompje ten zuiden van Sneek, het tegenwoordige Ges waaraan Oppenhuizen en Uitwellingerga liggen, het riviertje de Dracht, waaraan Haskerdijken, de Tjonger in het zuiden en buiten ons kaartbeeld de Boorn bij Akkrum. Vanuit al die riviertjes ontwaren we ontginningsblokken met duidelijke kavelrichtingen. Ze vormen een soort waaiers vanaf die riviertjes. De kavels lopen door tot de grenzen die men onderling had afgesproken. De ontginningsblokken worden begrensd door zogenaamde veenscheidingen. Op het bijgevoegde kaartje zien we aldus verschillende ontginningsblokken in dit deel van het Lage Midden van Friesland. Het ontginnen van het veengebied begon dus vanuit de kleistrook ten zuiden van de eerdere Middelzee en vanuit de veenriviertjes in het veenmoeras. Nadat men het nieuw ontgonnen veengebied een poos had gebruikt, daalde het maaiveld door de ontwatering en het verteren van de veenondergrond en kreeg men te maken met wateroverlast. Een gevolg is geweest dat men verder het eigen territorium in het nog maagdelijke veengebied heeft ontwaterd en begaanbaar gemaakt. Dikwijls werd het hele dorp, dat we ons moeten voorstellen als een rijtje houten huizen, ook verplaatst verder het veld op het nog hoger gelegen veen. Dit proces van opschuiven op eigen kavelstrook heeft zich enkele malen herhaald. In de periode 1300-1500 bereikten de dorpen de plek waar we ze tegenwoordig aantreffen. Als we het bijgevoegde kaartje nog eens bekijken, dan zien we dat veel dorpen min of meer aan het eind van hun ontginningsblokken liggen, dus op vrij grote afstand van het riviertje waar de bewoning ooit was begonnen. Soms zijn oude dorpen achtergebleven bij de stroompjes, zoals Oppenhuizen en Uitwellingerga aan het Ges, Smallebrugge aan de Oude Ee en Akkrum aan de Boorn. In het achterliggende veld zijn dan dochternederzettingen tot ontwikkeling gekomen. Uit Smallebrugge kwamen plaatsen als Dijken en Idskenhuizen voort. Uit Akkrum kwamen Terhorne, Terkaple, Akmarijp en Snikzwaag voort en in de ontginningswaaier van Uitwellingerga ontstond Broek. Kleine poeltjes die waren overgebleven na turfwinning in het lage land hebben zich in de loop der eeuwen uitgebreid tot grotere plassen. Daarom is juist deze streek nu zo rijk aan meren.
Er zou nog veel meer over deze bewoningsgeschiedenis kunnen worden verteld, maar dat gaat de bedoeling van dit stukje te boven. Eén aspect willen we nog wel op wijzen. En dat is de rol van het water. Water was zowel vriend als vijand. Om het land voor landbouw te gebruiken moest je het overtollige water kwijt zien te raken. Daartegenover staat dat het water ook de mogelijkheid biedt als verkeersweg te dienen. Water was vanouds in deze natte streek de manier waarover je je het best kon verplaatsen. Daarom zijn er brede sloten gemaakt, langs de huizen, waarlangs men met boten mens en dier en niet te vergeten gras en hooi kon transporteren. De brede dorpssloot werd dorpsvaart. Zo is waarschijnlijk ook de Broekstervaart tot stand gekomen.